Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW1838

Datum uitspraak2006-04-13
Datum gepubliceerd2006-04-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
Zaaknummers18/651787-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vervolging van een feit waarvoor het bewijs wordt verkregen door een door verbalisanten georganiseerde pseudo-koop. Hiervoor was geen schriftelijk bevel van de Officier van Justitie. Dit leidt tot niet-ontvankelijk verklaring van de Officier van Justitie. Er is al sprake van pseudo-koop als jegens de verdachte wordt voorgewend dat men goederen van hem wil afnemen.


Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN Sector Strafrecht Parketnummer: 18/651787-05 Datum uitspraak: 13 april 2006 Op tegenspraak. Raadsman: mr. E.J. de Mare Vonnis van de politierechter in de rechtbank te Groningen, in de zaak tegen [verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1970, wonende te [adres]. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 maart 2006. Tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd: dat 1. hij in het tijdvak van 1 juli 2005 tot en met 21 september 2005 te Groningen, (in elk geval) in de gemeente Groningen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; art. 2 ahf/ond B Opiumwet 2. hij op of omstreeks 21 september 2005 te Groningen, (in elk geval) in de gemeente Groningen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2.8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 11.2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I; art. 2 ahf/ond C Opiumwet Ontvankelijkheid Door de verdediging is -zakelijk weergegeven- als verweer gevoerd dat het bewijs met betrekking tot de ten laste gelegde feiten in hoofdzaak tot stand is gekomen door middel van een door de verbalisanten georganiseerde pseudo-koop als bedoeld in artikel 126i Wetboek van Strafvordering (verder Sv) zonder dat daartoe door de officier van justitie een schriftelijk bevel was gegeven. De raadsman van verdachte heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vervolging van beide ten laste gelegde feiten, nu de pseudo-koop niet voldoet aan in art. 126i Sv gestelde eisen. De officier van justitie stelt zich -zakelijk weergegeven- onder meer op het standpunt dat, zo er sprake is van pseudo-koop, het ontbreken van een schriftelijk bevel daartoe niet een zodanig ernstig verzuim oplevert, dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. Overwegingen De politierechter overweegt dat, gelet op hetgeen omtrent de telefoongesprekken tussen een van de verbalisanten met verdachte in het proces-verbaal van 4 oktober 2005 [dossiernummer] staat vermeld, in casu sprake is geweest van een pseudo-koop als bedoeld in artikel 126i Sv. Immers uit voornoemd proces-verbaal blijkt dat één van de verbalisanten verdachte telefonisch heeft benaderd en in dat telefonisch contact met verdachte jegens hem heeft voorgewend een goed (in casu harddrugs) van hem te willen afnemen. Daarbij heeft hij tevens een plek met verdachte afgesproken waar hij hem zou ontmoeten. In artikel 126i, eerste lid, Sv is bepaald dat de officier van justitie in het belang van het onderzoek kan bevelen dat een opsporingsambtenaar goederen afneemt van de verdachte (pseudo-koop). Het derde lid van artikel 126i bepaalt dat het bevel tot pseudo-koop schriftelijk dient te zijn en vijf met name genoemde elementen dient te bevatten. In het dossier bevindt zich geen schriftelijk stuk, inhoudende een bevel als bedoeld in artikel 126i Sv. De officier van justitie heeft (eerst) ter terechtzitting aangegeven dat door hem achteraf aan verbalisanten toestemming voor de pseudo-koop is verleend. Ook van deze toestemming achteraf -wat daar ook overigens van zij- bevindt zich geen schriftelijk stuk in het dossier. Evenmin blijkt uit het dossier dat verbalisanten omtrent de pseudo-koop op enig moment (vooraf of achteraf) contact hebben gezocht met de officier van justitie. De politierechter is van oordeel dat het ontbreken van een schriftelijk bevel als bedoeld in artikel 126i, lid 3, Sv een ernstig verzuim oplevert. Immers, blijkens de ontstaansgeschiedenis van dit wetsartikel (zie MvT, paragraaf 3.4) heeft de wetgever de pseudo-koop alleen willen laten plaatsvinden op bevel van de officier van justitie, omdat het aan hem is "om te beoordelen of het belang van de opsporing bij de hantering van deze bevoegdheid opweegt tegen de risico's die hieraan zijn verbonden en de inbreuk op de rechtsorde die met deze bevoegdheid gepaard kan gaan". Dit komt ook tot uitdrukking in de vijf elementen die het schriftelijke bevel ingevolge het bepaalde in het derde lid van artikel 126i dient te bevatten. Van het plaatsgevonden hebben van een zodanige belangenafweging moet derhalve blijken uit het schriftelijke bevel. Nu dit schriftelijke bevel ontbreekt, kan niet blijken dat een dergelijke belangenafweging heeft plaatsgevonden. Aldus is er naar het oordeel van de politierechter sprake van een dusdanig ernstig verzuim dat het openbaar ministerie in zijn vervolging van beide -met elkaar samenhangende- ten laste gelegde feiten niet-ontvankelijk is. Beslissing De politierechter: Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk. Dit vonnis is aldus gewezen door mr. Smeets, politierechter, in tegenwoordigheid van de griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 april 2006.